De lidstaten mogen de minimumleeftijd voor de afgifte van een rijbewijs aanpassen:
a)voor categorie AM naar beneden tot 14 jaar of naar boven tot 18 jaar;
b)voor categorie B1 naar boven tot 18 jaar;
c)voor categorie A1 naar boven tot 18 jaar, mits aan beide volgende voorwaarden is voldaan:
i) indien er een verschil van twee jaar is tussen de minimumleeftijd voor categorie A1 en de minimumleeftijd voor categorie A2;
ii) indien een rijervaring van ten minste twee jaar op motorfietsen van categorie A2 is vereist voordat toestemming voor het besturen van motorfietsen van categorie A kan worden verleend, zoals bepaald in lid 1, punt c), i);
d)voor de categorieën B en BE naar beneden tot 17 jaar.
3.De lidstaten mogen de minimumleeftijd voor categorie C tot 18 jaar en voor categorie D tot 21 jaar verlagen wat betreft:
a)voertuigen die worden gebruikt door de brandweer en voertuigen voor de handhaving van de openbare orde;
b)voertuigen die op de weg worden getest met het oog op reparatie en onderhoud.
4.Rijbewijzen die overeenkomstig de leden 2 en 3 worden afgegeven, zijn alleen geldig op het grondgebied van de lidstaat van afgifte tot de rijbewijshouder de in lid 1 vermelde leeftijd heeft bereikt.
De lidstaten kunnen rijbewijzen die zijn afgegeven aan bestuurders die nog niet de in lid 1 vermelde leeftijd hebben bereikt, als op hun grondgebied geldige rijbewijzen erkennen.
De hele richtlijn